Wat maakt dat jij zo intelligent bent als je bent? Is daar de zogenaamde G-factor verantwoordelijk voor of spelen er meer factoren hierbij een rol? Deze vraag houdt wetenschappers al heel lang bezig. En nog steeds zijn daar verschillende ideeën over.
Algemene intelligentie of G-factor
Wat nu precies intelligentie is, houdt al heel lang allerlei deskundigen bezig. Kan iemand op een bepaald gebied intelligent zijn en op een ander niet? Of is er sprake van één factor die bepaalt of je iemand intelligent kan noemen? Ook de Engelse psycholoog Charles Spearman (1863 – 1945) hield zich hiermee bezig. Hij ontdekte dat het niveau van schoolprestaties van kinderen vaak hetzelfde was voor vakken die onderling geen verband met elkaar hielden. Spearman er vanuit dat dit wees op een onderliggende algemene mentale vaardigheid. Dit noemde hij de G-factor, waarbij de ‘G’ staat voor ‘general’, algemeen. Hieruit ontwikkelde hij de twee-factorentheorie van intelligentie. Volgens hem hangt je totale intellectuele functioneren af van:
- algemene intelligentie (de G-factor)
- specifieke intelligenties voor verschillende taken (de S-factor).
Andere theorieën over intelligentie
De theorie van Charles Spearman over de G-factor was gelijk al niet onomstreden. Onder andere Godfrey Thomson (1881 – 1955) vond dat er geen bewijs was voor de G-factor. Ook andere psychologen hadden het idee dat intelligentie uit verschillende onafhankelijke factoren bestond en dat de G-factor niet bestond.
De psycholoog Raymond Bernard Cattell (1905 – 1998) was het op zich wel eens met de theorie van Spearman. Hij vond echter dat de algemene intelligentie niet één onafhankelijke factor was, maar weer was samengesteld uit twee andere factoren. Deze twee factoren hielden volgens hem wel verband met elkaar. De ene factor zou van positieve invloed zijn op de andere factor. Hij noemde de twee factoren ‘fluid intelligence’ (vloeibare intelligentie) en ‘crystallized intelligence’ (gekristalliseerde intelligentie).
Vloeibare intelligentie
Je vloeibare intelligentie is de intelligentie die je meekrijgt bij je geboorte. Deze wordt niet beïnvloed door de omgeving of wat je leert. Het is het vermogen om verbanden te zien en abstract te redeneren. Vloeibare intelligentie heb je nodig om problemen op te lossen die je niet eerder bent tegengekomen. Deze vorm van intelligentie komt vooral bij jongeren voor en is op zijn hoogtepunt als je tussen de 18 en 30 jaar bent. Daarna wordt hij langzaam minder.
De Raven test, matrixen, is bedoeld om deze intelligentie te meten. Onderzoek door onder andere, Reuven Feuerstein, toonde aan dat ook deze test onderhevig is aan een “leereffect” en dus niet alleen vloeibare intelligentie meet. De Raven test is misschien daarom ook juist onderhevig aan het Flynn-effect: de score op een intelligentietest stijgt met de jaren.
Gekristalliseerde intelligentie
Je gekristalliseerde intelligentie wordt sterk bepaald door je omgeving en wat je leert. Het is eigenlijk de opeenstapeling van kennis en vaardigheden gedurende je leven. Gekristalliseerde intelligentie is dus je vermogen om je opgedane kennis en ervaring toe te passen. Deze vorm van intelligentie blijft toenemen totdat je een jaar of vijftig bent.
Drie componenten van intelligentie
Er zijn nog meer psychologen geweest die zich verdiept hebben in het begrip ‘intelligentie. Onder andere de Amerikaanse psycholoog en psychometrist Robert J. Sternberg (geboren 1949). Veelal vinden ze dat de intelligentie van iemand niet goed is vast te stellen met de gebruikelijke intelligentietesten. Robert J. Sternberg kwam tot de conclusie dat er drie verschillende soorten intelligentie te onderscheiden zijn, namelijk:
- analytische intelligentie;
- praktische intelligentie;
- creatieve intelligentie.
Analytische intelligentie
Je analytische intelligentie is het soort intelligentie dat je nodig hebt om op school goed te kunnen presteren. Het gaat daarbij om je vermogen om bijvoorbeeld logisch te kunnen redeneren, informatie te kunnen opnemen en weergeven, nieuwe informatie te kunnen analyseren en hoofd- en bijzaken van elkaar te kunnen scheiden. Kortom je analytische intelligentie heeft er mee te maken of je abstract, logisch en samenhangend kunt nadenken. Het is ook het soort intelligentie dat over het algemeen bij een intelligentietest wordt gemeten.
Praktische intelligentie
Je praktische intelligentie wordt niet in intelligentietesten gemeten, maar is in het dagelijks leven wel van groot belang. Bij praktische intelligentie gaat het erom in hoeverre je je kunt handhaven in alledaagse situaties op je werk, thuis en onderweg. Kun je een oplossing vinden voor de problemen waar je tegenaan loopt en hoe ga je om met onverwachte situaties? Praktische intelligentie zegt in hoge mate iets over je zelfredzaamheid. Het gaat daarbij ook om competenties als doelgericht denken en handelen, het hebben van zelfkennis, het hebben van overtuigingskracht en het kunnen plannen.
Creatieve intelligentie
Met je creatieve intelligentie kun je verschillende soorten informatie met elkaar in verband brengen. Hiermee hangt samen dat je flexibel en inventief bent, dat je een groot inlevingsvermogen hebt, dat je ‘out of the box’ denkt, dat je goed bent in brainstormen als er ideeën nodig zijn en dat je doordenkt als dat nodig is en daardoor ongebruikelijke vragen kunt stellen.
Je creatieve denkvermogen kan je altijd van pas komen, maar in het bijzonder als je een creatief beroep hebt, in de wetenschap werkzaam bent of als je een functie vervult waarbij je veel problemen moet oplossen.
Intelligentietesten bij een assessment
Je intelligentie speelt een grote rol bij hoe jij een bepaalde functie vervult. Een nieuwe werkgever wil daarom graag weten hoe intelligent je bent. Als je in het kader van een sollicitatie een assessment moet ondergaan, dan zullen daar vrijwel altijd intelligentietesten oftewel capaciteitstesten deel van uit maken. Hiermee wordt alleen je analytische intelligentie gemeten.
De capaciteitstesten bestaan uit verschillende onderdelen. Ze meten dus niet in een keer je algemene intelligentie, maar verschillende deelgebieden van je intelligentie. Er kan bijvoorbeeld worden gekeken naar je verbale vaardigheden en je niet-verbale vaardigheden, zoals ruimtelijk inzichtelijk inzicht en cijfermatig inzicht. Meestal krijg je na ongeveer een week de uitslag van de testen. Je ontvangt een rapport waarin de resultaten van het assessment vermeld staan. Hierin wordt aangegeven hoe je op elke test gescoord hebt.
Daarnaast wordt vaak ook je G-factor aangegeven. Deze G-factor staat dan voor je algemeen probleemoplossend vermogen. Deze is niet apart bepaald, maar is niets anders dan een optelsom van de uitslagen van de verschillende testen die je gedaan hebt.