Rekenen met tabellen:
Rekenen met tabellen is gebaseerd op het begrijpen van jaarrekeningen en cijfers. Je moet snel eenvoudige berekeningen kunnen uitvoeren. Daarnaast moet je kunnen bepalen of berekeningen nodig en mogelijk zijn op basis van de gegevens.
Verbale analogieën:
Bij analogieën krijg je drie woorden te zien, vervolgens moet je hier een kloppende analogie van te maken door één woord te selecteren. De eerste twee woorden hebben hetzelfde verband als het derde en vierde onderling woord hebben.
Voorbeeld: hand – vinger :: voet – teen
Abstracte test / figuurreeksen:
Bij figuurreeksen krijg je een aantal figuren te zien. Vervolgens moet je op basis van de getoonde figuren een laatste figuur aanwijzen dat logisch volgt op de gegeven figuren.
Matrixen:
Bij matrixen krijg je figuren in een matrix vorm te zien, drie bij drie figuren. Je moet dan het figuur rechtsonder invullen op basis van de logica in de kolommen en/of rijen.